vrijdag 12 december 2014

Boekbespreking

Op de middelbare school moeten op een gegeven moment boeken gelezen worden. Om er daarna een toets over te maken, of een boekbespreking, of een mondeling of... Om in ieder geval vragen te beantwoorden waarmee wordt getest of je het boek gelezen hebt.
Zo ook zoonlief.

Het eerste boek liep uit op een fiasco. Zoonlief had wel echt het hele boek gelezen, maar wist de vragen niet goed te beantwoorden. Ja, hij wist de grote lijn wel, maar de kleinere details, de plotwendingen binnen de hoofdstukken en de ronduit onbenulligheden als de kleur van een trouwjurk, kon hij niet voldoende reproduceren tijdens de toets. Jammer dat het vragen naar dit soort (kleine) details die met de verhaallijn niets te maken hebben, helemaal niet uitwijzen of je het boek gelezen hebt. Of tenminste, uitwijzen dat je het boek niet gelezen hebt als je het niet weet. Dat was even een leermomentje.

Het volgende boek moest anders worden aangepakt, want het was blijkbaar nodig dat van een gelezen boek iets meer bleef hangen dan de hoofdlijn. De suggestie om nu dan wel een samenvatting te maken werd niet echt enthousiast ontvangen, want dan moet je schrijven, heel veel schrijven. En of ik dacht dat hij dat later dan nog eens zou overlezen? Het boek lezen deed al genoeg beroep op zijn ergernis van dat gedoe met letters. Iets anders graag!

Dat hebben we gevonden in de vorm van een woordweb of mindmap. Na elk gelezen hoofdstuk verwerkte zoonlief dit in een mindmap, of in bollen zoals wij dat noemen. Om na een heel boek een prachtige plaat te hebben met op een meer visuele manier het verhaal. Daarin kon hij in aanvulling op de grote lijn plotwendingen wat details kwijt. Vlak voor de toets bekeek hij die plaat nog even waardoor hij ook de kleinere vragen over het boek veel beter kon beantwoorden.
Alleen zaken als de kleur van de trouwjurk kan je daar niet in terugvinden. Hoewel hij van dit betreffende boek nooit meer zal vergeten dat het niet wit maar roze was.

vrijdag 5 december 2014

Letterkaart


Toen het op de basisschool met zoonlief niet zo wilde vlotten met de letters, hebben we ten einde raad een letterkaart op zijn tafeltje laten plakken. Dit is een papiertje waarop alle letters (in volgorde) staan. Daarna leek het wat beter te gaan. Het was mij altijd een raadsel waarom, maar nu weet ik het. Het geeft houvast.
 
Sinds kort doe ik een taalcursus; een cursus om een vreemde taal te leren spreken. Onderdeel daarbij, of eigenlijk de basis, is het alfabet in de juiste klanken leren en gaan beheersen, omdat klanken in verschillende talen anders worden geschreven of uitgesproken. Zo schrijf je de oe in het Nederlands als oe (doen) in het Engels als o (do) en in het Duits als u (du). Bij een nieuwe taal, moet je de nieuwe klank ‘even’ opnieuw aan de juiste letter koppelen. Bij het oplezen van de letters lukt dat best aardig. Ik zie de letter en spreek hem zo goed mogelijk uit op de niet-Nederlandse manier. Een beetje steenkolen, maar oké, ik zit hier om het te leren.
 
Maar bij het schrijven van een uitgesproken letter, gebeurt iets anders. Vol verwachting zit ik klaar met mijn pen in de aanslag om de gespelde letters op papier te zetten, om te zien welk woord bedoeld is. Maar er gebeurt niets. Helemaal niets! Ik hoor een klank, en dan niets. Blanco. Ik heb geen flauw idee dat ik iets zou moeten kunnen met wat ik hoor. Zelfs geen 'steenkool-idee', zelfs geen Nederlandse letter. Niets. Voor mij zijn het betekenisloze oerklanken.
 
Ik pak dus maar de bladzijde uit het boek met het alfabet erbij. En dan gebeurt het wel. Het zien van die letters geeft houvast, het geeft mij een idee van wat ik zou kunnen horen. Met mijn blik op de letters weet ik wel welke letter uitgesproken wordt. De oerklanken verdwijnen en letters verschijnen. Voorlopig maar een plakkertje in het boek bij het alfabet, tot de nieuwe klanken aan de oude vertrouwde letters zijn gekoppeld.

vrijdag 28 november 2014

Woordjes leren

Woordjes leren is een bezigheid waar naar mijn idee geen enkele puber blij van wordt, en zoonlief al helemaal niet. Maar het moet toch gebeuren. Op de middelbare school moeten vreemde talen worden geleerd en onderdeel is het opbouwen van een woordenschat. En dat gaat door middel van het leren van woordjes.
 
Nu zijn er tegenwoordig programma's die het leren van woordjes makkelijk maken. Je typt in het ene vakje het te leren woord en in het andere vakje de vertaling. Belangrijke tussenstap bij de dyslect is de controle door een ander of er ook de lettercombinatie staat die bedoeld is. En daarna kan geoefend worden. Je hoort of ziet het ene woord, je typt het bijbehorende woord en als dat goed is, zie je dat woord niet meer terug. En zo wordt de te leren lijst steeds korter en worden uiteindelijk ook de laatste twee lastige woorden aan de woordenschat toegevoegd.
 
Fijn voor de Engelse, Franse en Duitse woordjes. Maar hoe krijg je de Griekse woordjes geleerd? Kan dat programma wel uit de voeten met die vreemde letters. Hoe krijg je die letters eigenlijk ingevoerd?
 
Zoonlief en ik kropen samen achter de computer, om eens te kijken hoe we de woorden in konden voeren. Hij met zijn kennis van het Griekse alfabet en de woordenlijst en ik achter het toetsenbord. De oplossing was uiteindelijk eenvoudig maar doeltreffend. Zoonlief sprak de woorden uit en ik schreef wat ik hem hoorde zeggen en vulde de Griekse kant met de klanken van de letters, bijvoorbeeld 'ksi'. En daarmee konden zowel het programma als zoonlief overweg.
 

vrijdag 21 november 2014

Testjes

Uiteindelijk is het dan zo ver, er bestaat een vermoeden van dyslexie, dus er gaat getest worden. Met verschillende testjes wordt gekeken hoe het staat met de vaardigheden van zoonlief op het terrein van tekens, letters en klanken. En bij alle testjes merkt zoonlief dat hij minder snel gaat dan hij zou willen.

Maar dit is voor zoonlief, hoewel frustrerend, geen verrassing. Hij had zichzelf ook al getest aan klasgenootjes en vriendjes. Hij wist al dat hij blijft steken waar hij weet dat vriendjes dat niet doen. Uit de klas weet hij al dat klasgenootjes de pagina omdraaien als hij pas halverwege is.

Maar er zijn ook nog andere testjes. Op internet circuleren plaatjes met de vraag of je de geschreven tekst kan lezen. Dat is dan een verhaaltje waarin bijvoorbeeld wordt uitgelegd dat de volgorde van letters niet uitmaakt, zolang de eerste en laatste letter maar op de juiste plek staat, omdat je hersens er toch het juiste woord van maken. Of verhaaltjes waarin letters door cijfers vervangen zijn. Als je dat hebt kunnen lezen blijkt het over de verwondering te gaan dat je na een haperend begin, uiteindelijk redelijk vlotjes de tekst hebt kunnen lezen. Of zinnen waarin de woorden spiegelbeeldig zijn, of achterstevoren zijn gespeld.

Deze testjes worden mij weleens toegestuurd, met de vraag of zoonlief dit zou kunnen lezen. Het blijkt dat zoonlief deze teksten vlot kan lezen. Eigenlijk net zo vlot als hij 'gewone' teksten leest, zonder haperend begin. Zo kan hij ook vlot een tekst lezen als het ondersteboven voor hem ligt. Het maakt hem eigenlijk niet zoveel uit.

Is het misschien een idee om dit soort oefeningetjes ook op te nemen in de dyslexie-test? Al is het alleen maar om te laten ervaren dat sommige lettertesten wel vlotter gaan dan bij anderen?

PS, heb je deze tekst ook de ‘spelfout’ gevonden?

vrijdag 14 november 2014

Simpele rijtjes


Het leuke van dyslexie is dat op het moment dat je denkt de meeste ongemakken overwonnen te hebben, je erachter komt dat het niet zo is. Zo zijn er hele simpele (wie bepaalt dat eigenlijk?) rijtjes die iedereen kent. Bijvoorbeeld de maanden van het jaar. Het automatiseren kostte wat moeite maar uiteindelijk weet ook zoonlief ze in de goede volgorde op te noemen, en komt hij, meetellend op zijn vingers, in één keer op twaalf maanden uit. Gelukkig, geen vergeten.
 
Dat is het moment dat ik dan graag even wil testen hoe goed het verankerd is, en hoe soepel hij erdoorheen weet te komen. Dus vraag ik welke maand op december volgt. ‘Leuke vraag hoor, mam’, antwoordt hij nadat hij in gedachten het hele rijtje heeft opgezegd en erachter komt dat december de laatste maand van het jaar is. Die vraag was dan weer bedoeld om te kijken of het al lukt met een kort aanloopje de volgorde op te pakken, zonder altijd bij het begin te moeten beginnen. Nog even niet dus.
 
En dan komt het. Dan blijkt dat het rijtje dat zoonlief eindelijk onder de knie heeft, ook op een andere manier moet worden geleerd. Dus leert hij eerst dat de dagen uit de week bestaan uit maandag, dinsdag, woensdag, om vervolgens te moeten leren dat het Monday, Tuesday is. Of lundi, mardi, of Montag … Zo blijven de “simpele rijtjes” steeds terugkeren in onze oefeningen.
 
We hadden erg veel plezier toen zoonlief laatst thuiskwam met het volgende rijtje dat hij nu weer anders moet leren. Dit keer is het “het rijtje der rijtjes” als het gaat om zijn dyslexie, het is het alfabet. Is hij eindelijk zover dat hij de zesentwintig letters in een redelijk tempo in de goede volgorde kan opzeggen, moet het nu anders en telt hij weer op zijn vingers: Alpha Bravo Charlie… En zo beginnen we steeds weer van voor af aan.

vrijdag 7 november 2014

De klok


Klokkijken is ook iets dat je moet automatiseren en zoveel tijd en frustratie kost, dat het de inspanning niet waard lijkt te zijn. Zeker omdat op het moment dat dit op school geleerd wordt, de klok nergens voor nodig is. Op de basisschool volstaat het -als je er al zelf op moet letten- om te onthouden hoe de wijzers staan als je weg moet omdat je elke dag op dezelfde tijd in de klas wordt verwacht. Heerlijk overzichtelijk. 
 
Aan het begin van de middelbare school kwam zoonlief er achter dat de klok toch handig is. Dan beginnen de lesdagen niet allemaal tijdens het eerste uur en moet hij ineens ook weten hoe laat hij de deur uit moet als hij het eerste uur mag uitslapen. 
 
De eerste weken van de middelbare school was dat een gepuzzel voor de klok. Hoe laat begint het eerste uur ook al weer. Hoe lang duurt het eerste uur, want het heet wel 'uur', maar het is in het echt korter. Hoe laat moet je dan op school zijn, en hoe laat moet je dan de deur uit. En hoe zit het dan als een docent ziek is en je nog een uur later wordt verwacht? Hoe onthoud je hoe laat elk lesuur begint en hoe weet je dan hoe laat je de deur uit moet om het op tijd te halen?
 
Zoonlief heeft hier wat op gevonden. De eerste weken leerde hem dat hij een half uur nodig heeft om de deur uit te gaan, naar school te fietsen en via zijn kluisje te gaan zitten in de klas. Hij weet ook hoe dat er visueel uit ziet, namelijk een halve cirkel. Ook weet hij hoe het lesuur er op de cirkel uitziet. En daarna is het eenvoudig. Hij kijkt naar de klok en 'tekent' met zijn vinger de bijna-cirkel van het eerste lesuur voor zich in de lucht. Dan de bijna-cirkel van het tweede lesuur, tot hij alle vrije uren (en pauzes) heeft gehad. En dan draait hij met zijn vinger zijn halve cirkel reistijd weer terug. Zo zie ik hem af en toe voor de klok staan draaien met zijn vinger in de lucht en zit hij altijd precies op tijd in de klas.

vrijdag 31 oktober 2014

Lezen is leuk


Hoe zet je de knop "lezen is leuk" aan terwijl de knop "letters" uit staat? Makkelijker lijkt het misschien om de knop letters aan te zetten, maar dat is nou net de knop die voor mij bij zoonlief onvindbaar is. De knop lezen is leuk heb ik beter gevonden en (iets) richting "aan" kunnen draaien.
 
Dat heb ik op verschillende manieren aangepakt. In de eerste plaats door het goede voorbeeld te geven en mezelf helemaal te verliezen in een boek. Heerlijk en dat met een geweldig excuus. Onder het mom van "het goede voorbeeld" even helemaal onbereikbaar zijn omdat het boek uit moet.
 
Ook hebben we op allerlei manieren samen gelezen of voorgelezen. Zelfs een stripverhaal als de Donald Duck blijkt voorlees-baar. 
 
En daarnaast zo goed mogelijk zoeken naar geschikte 'echte' boekjes voor zoonlief, om zelf te lezen. Maar wat is geschikt? En hoe laat je de overstap maken van liever luisteren naar zelf willen lezen? Die Donald Duck blijkt aantrekkelijk te zijn, en ging van plaatjes kijken en sporadisch een woordje proberen en de rest laten voorlezen, naar steeds meer woorden zelf lezen tot in-één-ruk-uit.
 
En bij de leesboeken is het gelukt met boekjes, waarin de grapjes niet hoorbaar waren maar zichtbaar. Schrijfgrapjes. En dat een boek vol. Het beste voorbeeld dat mij bij gebleven is, is het zinnetje waarin de ene de ander uitlegt dat je ei niet als ij schrijft maar als ei. Als je dat niet meeleest, is het een compleet onbegrijpelijke zin. 
Resultaat? Lezen is leuk: aan!
uit 'Vos en Haas' (Sylvia Vanden Heede)

 

vrijdag 10 oktober 2014

Feest van herkenning


Zoonlief is er inmiddels wel aan gewend dat hij dyslectisch is en hij heeft zo zijn manier gevonden om ermee om te gaan. Maar zijn rare kronkels en gedachtesprongen heeft hij nog niet echt bij anderen gezien. Tot het moment dat een wandeling met een neefje een feest van herkenning werd!
 
Het neefje bleek afgelopen jaar ook dyslectisch te zijn. Zoonlief reageerde daar een beetje ongeïnteresseerd op, 'ja en' was het antwoord, alsof dat ook maar enige nieuwswaarde had. Hij vond het eigenlijk maar jammer voor hem omdat hij wist wat een extra tijd en inzet hem dat zou kosten. Maar verder niets.
 
Totdat het neefje bij ons logeerde en we erop uit trokken om een wandeling te maken. Gewend aan grote pubers, kozen we een route die eigenlijk net wat te ver was voor het kleine neefje. Maar gelukkig kon zoonlief hem wel wat hulp bieden tijdens het wandelen om het vol te houden. De route was ook heel spannend doordat het afwisselend een bospad en een plankenpad was. Hand in hand liepen ze uiteindelijk voor ons uit.
 
Na afloop kreeg ik het geheim van het goede doorlopen te horen: ze hadden de planken geteld. En het allerleukste moment vond zoonlief toch wel toen ze bij plank 78 en 79 aangekomen waren. 'Want daarna’, vertelde hij, 'telde het neefje verder en zei “zeventig”, waarop ik zei dat het niet klopte, maar ik wel even moest denken voordat ik tachtig zei. Want mam, dat doe ik ook altijd fout!'

vrijdag 3 oktober 2014

Noten leren lezen

Toen zoonlief op de basisschool zat, zat hij graag naast oma als zij op de piano speelde. Hij vond dat prachtig, hij kon er uren naar luisteren en wilde dat zelf leren spelen.
 
Groot was zijn teleurstelling toen bleek dat muziekles met eenvoudige stukjes begon, en dat thuis raken in het notenschrift en het leren lezen van noten een belangrijke start was. Bijna elke les draaide het meer om het herkennen van de noten dan om het maken van mooie muziek. Maar met die prachtige muziekstukken in het vooruitzicht, zette hij zich ijverig in om zo snel mogelijk onder de knie te krijgen welke noot bij welke pianotoets hoorde en andersom. Uren en dagen hebben we geoefend met kaartjes met aan de voorkant de noot op de notenbalk en op de achterkant de bijbehorende letter. Voor ogen houdend dat hij 'even' door het zure appeltje heen moest bijten, hield hij vol en uiteindelijk kon hij de eenvoudige muziekstukjes uit zijn lesboek op de piano spelen, door de bladmuziek te lezen. 
 
Zijn pianojuf was erg tevreden alleen zoonlief nog niet. Het leek nog niets op wat zijn oma speelde en hij wilde kunnen. Dus die stukken werden er bij gezocht. Omdat zoonlief zo goed geoefend had met de kaartjes, de noten en de toetsen op de piano, speelde hij redelijk snel de muziek van het blad. Dat klonk best aardig, zo de eerste keer een onbekend stuk. In de lessen daarna bleef hij bij 'best aardig' steken; hij boekte weinig vooruitgang en de pianojuf vond dat hij wel beter zijn best moest doen en vroeg zich hardop een beetje mopperend af of hij wel geoefend had. Ze drong aan op meer oefenen, om sneller te lezen, sneller de toetsen te vinden en beter te leren doorspelen. Hij moest het automatiseren en zeker elke dag even spelen, want alleen dan kon hij het in zijn vingers krijgen, waarna hij het met dynamiek kon gaan spelen en het ook als muziek zou gaan klinken.
 
En daar was de dyslexie wéér: geoefend had zoonlief zeker, hij speelde en oefende elke dag. Alleen dat automatiseren hè, dat kost veel, heel veel extra tijd, en vraagt om veel, heel veel geduld en begrip van de juf (en van zijn huisgenoten). Maar als hij het daarna in zijn vingers heeft, klinkt het als muziek in onze oren, en zit oma graag naast hem als hij piano speelt.
 
 

 

vrijdag 26 september 2014

Passend onderwijs

Toen zoonlief op de basisschool zat, bedacht hij zich elk jaar voor de zomervakantie dat dit jaar, deze groep, eigenlijk toch wel makkelijk was, maar dat het in de volgende groep, net na de zomervakantie, vast moeilijk zou worden. Dat heeft hij alle jaren volgehouden. Ook toen hij naar de middelbare school ging, was dat zijn gedachte. Maar steeds viel het tegen. Elke volgende groep was -hoe kan het ook anders- volgend op de vorige groep, en echt moeilijk vond hij het niet. Tenminste, als je het niet over de dyslectische ongemakken hebt.

Op de middelbare school drong goed tot hem door dat hij ook hier niet vanzelf aan zijn trekken zou komen. Dat heeft tot diverse gesprekjes op school geleid. Het antwoord van school was om te beginnen een beetje standaard. Dat de mogelijkheden op school voor slimme kinderen in de onderbouw vooral bij Grieks en Latijn lagen.

Dat leverde ons de vraag op of extra talen wel de uitdaging zouden zijn waar hij en wij voor hem naar op zoek waren. Hij kan dan wel een typisch gymnasium-kind zijn (wat dat ook moge wezen), maar door de dyslexie is hij dat juist weer niet. Dat moest de docent klassieke talen ook wel toegeven toen ze opmerkte dat hij er niet mee uit de voeten kon. Zoonlief bleek toch wat meer bèta ingesteld. 

En nu? Een oplossing lag jammer genoeg niet pasklaar op de plank.
Zoonlief zelf kwam toen met het idee om iets te zoeken op het vlak van wiskunde, en in het gesprek met school zijn we tot een oplossing gekomen. Hij is, terwijl hij in de onderbouw zat, vast met het programma van wiskunde uit de bovenbouw begonnen. Als extra. Eerst zelfstandig met het boek en vervolgens als leerling in de les. En inderdaad, het resultaat was dat hij uitdaging had gevonden, hij vond het soms zelfs moeilijk. Zoonlief helemaal blij, en zijn ouders dik tevreden met de school die zo meedenkt, meezoekt en meewerkt aan deze passende oplossing!

vrijdag 19 september 2014

Gevoel voor tijd


Gevoel voor tijd is iets dat zoonlief niet heeft. Tijd verstrijkt, dat weet hij, maar het zegt hem niets. Een uur, een dag, een week, maand of jaar, ach. En vandaag, morgen, gister, of nog verder weg, eergisteren of overmorgen waren toen zoonlief klein was een compleet raadsel voor hem. Hij had het vaak over morgen als hij gister bedoelde of over gister als het morgen moest zijn.
 
Verwarrend vond hij mijn antwoord 'gister' op zijn vraag wanneer mijn werk af moest zijn als ik nog druk bezig was. Of mijn antwoord 'morgen' op zijn vraag wanneer papa thuis zou komen, en hij hoopte dat het niet lang meer zou duren. Dat hielp allemaal niet in zijn tijdsbeleving. Inmiddels weet hij het zo'n beetje. Morgen komt nog, gister is al geweest, als het gister af moest dan moet je niet te veel vragen en als papa morgen thuiskomt, kan je hem vanavond nog verwachten, al weten we niet precies hoe laat dat zal zijn.
 
Anders is het met momenten die wat verder weg liggen waar hij zelf wat mee moet, waarbij het wel handig is om te weten wanneer iets plaats gaat vinden. Om te weten hoeveel tijd je echt hebt als je volgende week een werkstuk moet inleveren, of als je denkt dat het schooljaar nog lang genoeg duurt om lage cijfers weer goed te maken. 
 
Op school proberen ze de kinderen hierbij te helpen met een schoolagenda. Per week twee pagina's, waar je je huiswerk kan opschrijven zodat je weet wanneer je iets moet doen en je tijdig kan beginnen. Jammer als je er pas op zondagavond achter komt dat het verre 'volgende week' eigenlijk al begonnen is. Of dat het schooljaar, ondanks een agenda vol lege pagina's, niet eindeloos meer voortduurt.
 
Om iets meer overzicht te scheppen hebben we het schooljaar getekend op een papier. Van nu tot aan de zomervakantie kreeg elke week een vak en daarin werden werkstukken, vakanties en testweken gemarkeerd. Dat hielp. Het was in één oogopslag zichtbaar hoe weinig weken er nog waren tot een vakantie en hoe snel na de vakantie de testweek was. De eindeloosheid van het schooljaar is ervan af en de werkstukken worden tijdig ingeleverd.
 

vrijdag 12 september 2014

Wat wil je met je blog?


Wat wil je met je blog? Waarom doe je dit? Wie is je doelgroep? Wat wil je ermee bereiken? En waarom heb je het over zoonlief, je kan ze toch ook bij (een andere) naam noemen? Allemaal vragen die aan mij gesteld worden sinds ik met deze blog begonnen ben. En daar probeer ik dan antwoord op te geven. En dat zal ik nu ook doen in deze blog.
 
De afgelopen jaren heb ik met zoonlief mee-geworsteld met zijn dyslexie. En soms vertelde ik daar anderen wel eens over. Hoe moeizaam het ging. Of wat een leuke oplossing we hadden bedacht. Of hoe hij volhield en goede resultaten haalde. En soms gaf ik daarbij een inkijkje wat dyslexie betekent. Hoe alles omvattend het is. Dat het niet alleen gaat over moeite met spelling en d’s en t’s. Terwijl dat toch al snel het beeld is als je het over dyslexie hebt tegen iemand die er geen ervaring mee heeft. En dat ze ervan opkijken waarop het allemaal invloed heeft. Dat ze dat niet wisten, dat ze ervan schrikken zich te realiseren hoe vaak je wel hoort dat iemand dyslectisch is, maar hoe weinig je je daar vervolgens bij kan voorstellen.
 
En in reactie op al die verhalen, werd mij geadviseerd er een boek over te schrijven. Dat ik inmiddels zoveel kennis en ervaring heb, dat het anderen kan helpen die net aan die worsteling beginnen, of er midden in zitten en ook niet weten wat ze verder moeten. Om ze een hart onder de riem te steken. Te laten zien dat goede resultaten te boeken zijn. En de mensen die niets van dyslexie afweten een inkijkje te geven. In de wetenschap dat het bij iedereen anders uitpakt, dus dat het niet meer kan zijn dan een tipje van de sluier.
 
Dat heeft mij aan het denken gezet, en deze blog is het resultaat. 
En zoonlief gebruik ik voor mijn drie zonen tegelijk. Omdat niet voor iedereen duidelijk hoeft te zijn over wie ik heb geschreven. Het hoeft niet direct naar ze te herleiden zijn, ze hebben al genoeg last van die dyslexie. En leuk is het als ze vragen over wie het eigenlijk gaat. Blijkbaar is al het oefenen geen 'jeugdtrauma' geworden. En dat is vooral waar het mij om te doen is! 

vrijdag 5 september 2014

De aanhouder wint


Dyslexie uit zich in veel verschillende vormen en maten van 'ongemak'. Met stip op één staat wat mij betreft de hardnekkigheid van het niet snel automatiseren. De meest simpele rijtjes (dagen van de week bijvoorbeeld) willen zich niet op de goede volgorde in het geheugen van zoonlief vastzetten. Ervaring leert dat het uiteindelijk wel goed komt, als je maar vaak genoeg herhaalt. Het heeft zijn tijd nodig. 
 
De andere kant van de medaille is dat die tijd soms (vaak) ontbreekt. Dan vraagt school het in een korte tijd te leren en daarna ook te kennen en wordt dit getoetst met een overhoring. Toch jammer als je dan slechte cijfers haalt. Niet omdat je niet geleerd hebt, maar omdat het nog niet voldoende geautomatiseerd is door de dyslexie.
 
Aan deze medaille zit ook nog een derde kant. En dat is de puber die hiermee moet omgaan. Die puber vindt twee of drie keer herhalen echt wel genoeg, en daar moet ik hem ook wel weer gelijk in geven. Dit terwijl de praktijk uitwijst dat dit niet altijd zo is.
 
Vanuit het gegeven dat het uiteindelijk wel goed komt, zijn er twee mogelijkheden. Of je neemt er meer tijd voor (vindt school geen goed idee) of je moet het vaker herhalen... En dat kan weer op twee manieren. De ene mogelijkheid is zoonlief aansporen het vaker te herhalen. Omdat 'de hele klas aan één keer lezen genoeg heeft' leidt dit wel tot discussie, maar niet tot succes. De mogelijkheid die meer tot succes leidt is, zorgen dat de te leren stof beschikbaar is, overal waar hij kijkt. Zodat zijn ogen er zonder moeite op vallen, hij zijn boek niet open hoeft te slaan. 
 
En als je daar vorm aan wil geven, zijn er mogelijkheden te over. Het prikbord, de koelkast, het toilet, zijn bureau, de eettafel, de kastdeur. En daar ga ik. Ik pak een groot papier en een dikke stift, en schrijf met grote letters -leesbaar van elke afstand- de meest hardnekkige dingen. En dat hang ik op of leg ik neer.
 
Zo hangt op het toilet afwisselend de topo, de tafels, de Engelse werkwoorden, de abc-regel van wiskunde, de definities van Nederlands enzovoort, maar net waar behoefte aan is. Zo ook aan de kastdeur op de overloop, en als placemat op tafel. 
En zo bewijst zoonlief elke keer weer opnieuw, de aanhouder wint!


vrijdag 29 augustus 2014

Letterspel

Zoonlief vindt vakanties in het algemeen en de zomervakantie in het bijzonder, een plezierige onderbreking van de letterfrustratie. Alleen deze (langdurige) onderbreking zorgt ervoor dat hij in zijn omgang met letters (erg) achteruit gaat. Dus ik doe er alles aan om de letters een beetje vast te houden, om te zorgen dat hij na de vakantie kan verder gaan in plaats van opnieuw moet beginnen. Wel een beetje ongemerkt.

Zo hebben we in de loop van de tijd het ritueel ontwikkeld om als we een wandeling maken, ook even een letterspel te doen. Om de beurt zeggen we een dier dat begint met de laatste letter van het vorige dier.

Toen hij nog jong was, probeerde ik zoveel mogelijk dieren te bedenken met een eindletter die je anders schrijft dan uitspreekt, het paard en de giraffe. In het begin leidde dat inderdaad tot een verkeerd vervolgdier. Maar zoonlief is ook niet gek, dus al snel volgde "dat schrijf je toch met een .. op het eind?", om te vervolgen met een dier met de goede beginletter. Nu trapt hij er niet meer in. In de loop van de tijd hebben we ook alle bekende dieren wel gehad, waardoor het nu automatisch goed gaat. Dat is wel jammer, want juist die fouten en het denken over de wijze waarop je de woorden moet spellen maken het letterspel leuk. En het zorgde dat hij scherp nadacht over letters. 

Ik probeerde dat plezier terug te krijgen, door een dier te bedenken dat niet zo voor de hand ligt. Bijvoorbeeld een kaaiman ('Wat is dat?' 'Een soort krokodil' 'Waarom zeg je dat dan niet, dat begint toch ook met een k'). Deze wisseling had niet het gewenste effect, het werd niet leuk gevonden. Weer anders. Hij zei 'paard', ik vervolgde met 'tijger'. In de roos, zijn reactie was goud waard.

vrijdag 22 augustus 2014

De verleden tijd... soms helpt een duo


Werkwoorden blijven ingewikkeld. Zo zijn er sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden. Maar welke is sterk? En hoe sterk is hij dan? Bij Engelse les is het duidelijk. Je krijgt een rijtje dat je in je hoofd moet stampen, en dan ken je de sterke werkwoorden en daarmee weet je ook de zwakke werkwoorden. Bij de taal waarmee je opgroeit, is het net even anders. Die leer je van jongs af aan, dus dat weet je gewoon. Maar soms niet. Dan zou je willen dat je ze nog niet kende en gewoon een rijtje kan stampen.
 
Want het 'leuke' van werkwoorden is dat ze je zin bepalen. En een verkeerde verleden tijd kan er een heel andere zin van maken. Hielden bijvoorbeeld, in de zin 'Gister hield ik je op'. Iedereen weet dan wat wordt bedoeld: dat je weg wilde gaan en ik snel nog even wat tegen je zei, waardoor het langer duurde voordat je echt weg kon. Ik hield je op.
 
Maar deze uitleg leidt tot glazige blikken bij zoonlief. “Watte? Nee, wat ik natuurlijk bedoel is dat jij er gister aankwam, maar dat het zo ongezellig is om alleen te lopen vanaf de bushalte naar huis, dus dat ik je tegemoet kwam, en je dus oph... Eh.... Het is toch halen - hield?”
 
Om het goed te krijgen, probeer ik de twee met elkaar verwarde werkwoorden weer goed te koppelen. Met de vraag hoe het ook alweer zit. Hoe je het noemt als je het niet vandaag maar gister vasthoudt, en hoe je het dan noemt als je het niet nu haalt maar dat je dat gister deed. Oja, haalde. In die combinatie, houden en halen, is direct duidelijk dat hielden bij houden hoort en dat halen haalde wordt. Voor dit moment dan. Want elke keer wordt halen toch weer hield bij mij thuis.
 
Een ander werkwoord dat niet zelfstandig tot het goede resultaat leidt is trekken. Dat werkwoord doet het alleen goed in combinatie met rekken. Want rekken wordt rekte, en trekken wordt niet trekte maar trok. Of waaien: waaien wordt waaide of woei, en zwaaien wordt wel zwaaide maar niet zwoei.

vrijdag 15 augustus 2014

Wat staat daar?


Hardnekkig. Zo zou je de dyslexie kunnen noemen. Hoe vaak je het ook zegt of uitlegt, een woord is niet zomaar goed aangeleerd. En een woord dat verkeerd is aangeleerd laat zich niet zo makkelijk weer afleren, en zo blijft dezelfde fout steeds weer gemaakt worden.
 
Zeker van die foutjes die erin zijn geslopen toen zoonlief nog klein was en net leerde praten. Een verwisseling van letters is dan zo gemaakt. En wat maakt het uit, iedereen weet toch wat je bedoelt? Zo aten we vroeger graag stofbrood, inmiddels liever stokbrood. En het heeft heel lang geduurd voordat we niet meer naar beneren gingen maar naar beneden. Dat verschil merk je in eerste instantie niet, zeker niet als je al halverwege de trap bent.
 
Zo vanzelf als het -uiteindelijk- gaat bij gesproken woorden, zo ingewikkeld blijft het soms bij woorden die geschreven zijn. Zeker met klankcombinaties die niet één-twee-drie naar letters te vertalen zijn, of letters die een andere klank krijgen, afhankelijk van de letters die volgen. Elke beginnende lezer, of schrijver heeft daar moeite mee en worstelt met het goed op papier krijgen van appels, om van chocolade nog maar niet te spreken. Hoe vaak je vertelt of uitlegt hoe je het ook alweer moet schrijven, het komt vaak net even anders op papier terecht. Kinderen met dyslexie kunnen daar dan weer verbluffend vasthoudend in zijn.
 
In de keuken hebben wij een boodschappenbriefje hangen waar iedereen opschrijft wat nodig is of wat op is gegaan. Om de volgende keer niet mis te grijpen. Soms leidt dat tot een combinatie van letters die onherkenbaar is, waar je echt geen chocola van kan maken. Totdat je het probeert uit te spreken. Hardop. Letter voor letter vormt zich een heel herkenbare boodschap en een dikke glimlach!

vrijdag 11 juli 2014

Een dictee moet je goed articuleren


Bij ons thuis is dyslexie tijdens het eten vaak onderwerp van gesprek. Dan niet dyslexie op zich, maar vooral de gevolgen en waar zoonlief tegenaan is gelopen die dag. Zo ook een keer toen oma met ons mee at. Al die verhalen aanhorend moest ze glimlachen. “Maar dan kan ik jullie ook wel eens wat vertellen”. Alle oren gespitst; oma kreeg de volle aandacht.

Oma vertelde dat zij en opa een keer naar het tien-minuten-gesprekje met de juf gingen en een vraag hadden. Ze snapten niet dat het gewone taalwerk redelijk goed ging, maar dat het elk dictee helemaal mis was. Met alle frustraties van dien. De meest simpele woorden als melk werden totaal verkeerd geschreven.

De juf snapte er ook niets van. Ze vertelde dat het normaal gesproken inderdaad best goed ging, en dat ook de bijbehorende taalregels best bekend waren. Maar dat het bij een dictee net leek of alle regels vergeten waren. Daarover doorpratend zonder er achter te komen wat er precies mis ging, vroeg opa uiteindelijk hoe het dan ging, een dictee.

Dus de juf begon te vertellen. Als eerste zei ze dat ze altijd begon te zeggen dat de kinderen goed moesten luisteren en precies dat moesten opschrijven wat ze hoorden. En vervolgens deed zij haar uiterste best om de woorden zo goed mogelijk te articuleren.

En daar voegde ze een voorbeeld aan toe: de mellukboer bracht de melluk rond...

vrijdag 4 juli 2014

(Griekse) letters


Een paar jaar geleden, toen net duidelijk was dat zoonlief dyslectisch is, kreeg ik de tip dat kinderen letters onder de knie kunnen krijgen door ze één voor één te kleien. Maar, werd er direct aan toegevoegd, dat is natuurlijk niets voor die grote jongens van mij, dat is meer wat voor kinderen die net met letters beginnen.
Jammer dacht ik. Jammer omdat zoonlief klei ook best leuk zou vinden, ook al is hij groot. Jammer omdat hij de letters nu wel zo'n beetje kent. Ik heb het wel nog even geprobeerd hoor, met de vraag of hij het niet leuk vonden om de paar letters die hij lastig vond van klei te maken. Maar nee.

En toen kwam Grieks!
Zoonlief vond Grieks vooral leuk omdat het net een puzzeltje is. Maar waar de klasgenoten al snel overweg konden met het duiden van de verschillende letters, bleef zoonlief steken op de alfa en beta die hij al bij natuurkunde had gehad. Op een dag heb ik geopperd om het eens met klei te proberen. Gewoon, om eens te kijken wat die tip waard was. Nou nee, klei was wel leuk, maar letters... hij was inderdaad te groot om letters te kleien. Ook al waren het Griekse letters.
Toch was het een zaadje en liep de letterfrustratie op.

Afijn, in het weekend zaten we klaar met klei en tablet om de letters op internet op te zoeken en vervolgens van klei na te maken. Ik kan je vertellen, de alfa en beta gingen heel snel. Maar er zijn ook Griekse letters die gewoon een kringeltje zijn, of tenminste lijken. Daar moest zoonlief toch wat vaker op de tablet kijken hoe dat slangetje klei gebogen en gedraaid moest worden om de bedoelde letter te worden. Na dat weekend lagen alle letters netjes gekleid naast elkaar en kende het Griekse alfabet geen geheimen meer voor hem.


vrijdag 27 juni 2014

Tafels in een mindmap

Vroeger dreunde de hele klas, elke dag, 'één keer zeven is zeven', net zolang tot iedereen uit de klas de hele tafel kende. En alle tafels kenden. Om ze daarna -voor de zekerheid- weer van begin af aan te herhalen. Dit zorgde ervoor dat ook kinderen waar het automatiseren wat meer tijd kost, de tafels uiteindelijk ook wisten op te dreunen. Tegenwoordig gaat het anders en worden kinderen vriendelijk verzocht de tafels 'even' uit het hoofd te leren, om een tafeldiploma in ontvangst te kunnen nemen. Maar wat is de betekenis van het tafeldiploma als het automatiseren (veel) tijd nodig heeft? 

Toen ik zoonlief laatst tijdens het koken vroeg 'hoeveel is zes keer zeven' kwam er eerst 'wat is dat nou weer voor stomme vraag', gevolgd door '… tweeënveertig'. Dat leek in niets op een antwoordzinnetje uit de serie 'zes keer zeven is tweeënveertig'. Nee zijn vraag was duidelijk bedoeld om een beetje ongemerkt tijd te kopen, om te komen tot het antwoord op mijn vraag. Daarop heb ik gevraagd, hoe hij dit had uitgerekend.
 
Na ‘nou gewoon’, volgde een hele verhandeling over hoe hij zo snel tot het antwoord was gekomen: 
‘Ik heb heus niet even snel zes keer een zeven opgeteld hoor (gelukkig). Eerst heb ik bedacht waar de zes zit. Die zit in de tweede helft van de tafel, dus deed ik tien keer zeven (zeventig) en daar nam ik de helft van (vijfendertig) zodat ik bij vijf keer zeven was (zo zo). En zes is één meer dan vijf, dus heb ik er gewoon nog één zeven bij opgeteld.’ Om direct daarna te vervolgen dat de tafel van zeven wel de lastigste tafel is (daarom vroeg ik daar ook naar). En dat hij van sommige tafels wel een paar antwoorden uit zijn hoofd kent, en, het belangrijkste toch wel, dat hij nu altijd een rekenmachine mag gebruiken. Dat het dus een onzin-vraag was en dat 'de tafels kennen' nergens voor nodig is (sluitende redenering).
 
Blij was ik met zijn 'snelle' strategie, maar jammer vond ik het van al die tijd dat we geoefend hebben voor het tafeldiploma. We hebben de tafels ouderwets opgedreund, we hebben het met speciale tafel-dobbelstenen geoefend, en we hebben de tafels visueel gemaakt in een soort van mindmap, of woordweb.
Een tafel kan namelijk heel goed in een visuele mindmap. Dan zie je hoe je naar het antwoord toe kan hinkelen, vanuit vier startcijfers. Die vier moet je onthouden. Bij de tafel van zeven zijn dat: zeven, eenentwintig, vijfendertig en negenenveertig.
Dat gaf (toen) voldoende houvast om het tafeldiploma te halen en nu te weten dat je op een snelle manier het antwoord kan vinden (als je geen rekenmachine bij de hand hebt).
 

vrijdag 20 juni 2014

Lezen, balans tussen oefenen en plezier


Om het lezen van zoonlief te verbeteren, moest er geoefend worden. Oefenen, oefenen en oefenen. En eigenlijk nog meer oefenen. Al dat oefenen en moeten oefenen, maakte het lezen er niet leuker op. Zelfs niet als het echt een leuk verhaaltje was. Bij het oefenen ging het namelijk niet om het verhaaltje dat gelezen werd, maar om het goed en correct lezen van de woorden die dat verhaaltje vormden. En om lezen leuk te blijven vinden, moesten we niet verplicht de woorden, maar juist het verhaaltje uit het boekje lezen. Hoe zorgde ik ervoor dat dit oefenen niet ten koste ging van het plezierige lezen van een leuk boekje? Hoe hield ik het een beetje in balans?
 
Ik wilde graag een beter onderscheid maken tussen de twee activiteiten. Het moest voor zoonlief duidelijk zijn of we gingen lezen, of dat we gingen oefenen. Maar hoe deed ik dat? Uit mijn jeugd herinnerde ik mij boekjes met een verhaaltje, gevolgd door een overzicht met de belangrijkste of moeilijkste woorden uit het verhaaltje. Dat leek mij wel wat. En zo ging ik op zoek naar woordenlijsten. Om te beginnen naar lijsten met makkelijke woorden. Klankzuiver (bos, mus, les) of van hetzelfde type (bomen, lanen, lezen). En dat hielp. Elke avond eerst even oefenen, één, twee of drie pagina's met woordenlijsten, en daarna een stukje lezen, verder met het verhaaltje uit een boekje. En zo bleef oefenen oefenen en lezen leuk.

Maar hoe kwam ik aan meer oefenmateriaal met genoeg woorden van het niveau waarop zoonlief was of het niveau waarop zoonlief hoorde te zijn? Gelukkig kwam school hier (onbedoeld) met een oplossing, hij kreeg op school dictee. Elke week een nieuwe lijst met woorden die hij moest leren voor het dictee. Ik heb de woorden overgetypt, uitgeprint en in een mapje gestopt. En daarmee had ik mijn oefenmateriaal. Elke week aangevuld met verse woorden, leverde het lijsten vol om te oefenen.

vrijdag 13 juni 2014

Joe-geeeee, de vlag hangt uit!

Met schooltas eraan.

Zoonlief is geslaagd voor zijn eindexamen, hij heeft zijn HAVO afgerond. En daar ben ik trots op en daar ben ik blij om. Het heeft me wel wat slapeloze nachten gekost, maar hij heeft het gedaan, de klus is geklaard.
Tot zover dan tenminste, want nu gaat hij naar het HBO.
Hoewel iedereen zegt dat hij echt een heel zware studie gaat doen, heb ik daar alle vertrouwen in. Want het is iets technisch.

Waar ik hem de afgelopen jaren heb geholpen met de letters en alles wat daarbij hoort, heeft hij mij de afgelopen jaren verteld hoe het in de techniek zit. Hij snapt hoe het er in de scheikunde uitziet als ijzer brandt (dus niet als een auto in de fik) en hij snapt bij een vliegende vogel welke krachten werken (dus niet alleen de spierkracht in de vleugels). Want zo denkt hij. Bij die vogel in de lucht ziet hij als het ware de pijltjes, die je bij natuurkunde op een blokje tekent als schematische weergave van de werkelijkheid. En hij ziet voor zich wat welke elementen doen en hoe ze veranderen tot wat, bij een scheikundige reactie. Ik weet zeker dat hij en techniek een goede combinatie zijn, dat het goed zal komen.

Met het voortgezet onderwijs wist ik dat niet zo, dat zag ik meer als een onneembare vesting. En dat heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd, dat ik het soms somber inzag. Dat hij het -ondanks de dyslexie- op zich wel zou moeten kunnen redden, maar dat sommige vakken -dankzij de dyslexie- niet zo trefzeker en daardoor resultaatvast waren.

Maar hij heeft het gedaan en nu hangt de vlag uit, met zijn boekentas.

Dit nadat hij wel even had gecheckt hoe het met de wind was. Hoe hard deze waait en in welke richting ten opzichte van de houder van de vlaggenstok, om te bepalen of de krachten die erop komen niet te groot worden. Zodat de vlag en tas nog lang kunnen blijven hangen als symbool voor dit geweldige resultaat!