Om het lezen van zoonlief te
verbeteren, moest er geoefend worden. Oefenen, oefenen en oefenen. En eigenlijk
nog meer oefenen. Al dat oefenen en moeten oefenen, maakte het lezen er niet
leuker op. Zelfs niet als het echt een leuk verhaaltje was. Bij het oefenen
ging het namelijk niet om het verhaaltje dat gelezen werd, maar om het goed en
correct lezen van de woorden die dat verhaaltje vormden. En om lezen leuk te
blijven vinden, moesten we niet verplicht de woorden, maar juist het verhaaltje
uit het boekje lezen. Hoe zorgde ik ervoor dat dit oefenen niet ten koste ging
van het plezierige lezen van een leuk boekje? Hoe hield ik het een beetje in
balans?
Ik wilde graag een beter
onderscheid maken tussen de twee activiteiten. Het moest voor zoonlief
duidelijk zijn of we gingen lezen, of dat we gingen oefenen. Maar hoe deed ik
dat? Uit mijn jeugd herinnerde ik mij boekjes met een verhaaltje, gevolgd door
een overzicht met de belangrijkste of moeilijkste woorden uit het verhaaltje.
Dat leek mij wel wat. En zo ging ik op zoek naar woordenlijsten. Om te beginnen
naar lijsten met makkelijke woorden. Klankzuiver (bos, mus, les) of van
hetzelfde type (bomen, lanen, lezen). En dat hielp. Elke avond eerst even
oefenen, één, twee of drie pagina's met woordenlijsten, en daarna een stukje
lezen, verder met het verhaaltje uit een boekje. En zo bleef oefenen oefenen en
lezen leuk.
Maar hoe kwam ik aan meer oefenmateriaal met genoeg woorden van het niveau waarop zoonlief was of het niveau waarop zoonlief hoorde te zijn? Gelukkig kwam school hier (onbedoeld) met een oplossing, hij kreeg op school dictee. Elke week een nieuwe lijst met woorden die hij moest leren voor het dictee. Ik heb de woorden overgetypt, uitgeprint en in een mapje gestopt. En daarmee had ik mijn oefenmateriaal. Elke week aangevuld met verse woorden, leverde het lijsten vol om te oefenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten