Toen ik zoonlief laatst tijdens het
koken vroeg 'hoeveel is zes keer zeven' kwam er eerst 'wat is dat nou weer voor
stomme vraag', gevolgd door '… tweeënveertig'. Dat leek in niets op een
antwoordzinnetje uit de serie 'zes keer zeven is tweeënveertig'. Nee zijn vraag
was duidelijk bedoeld om een beetje ongemerkt tijd te kopen, om te komen tot het
antwoord op mijn vraag. Daarop heb ik gevraagd, hoe hij dit had uitgerekend.
Na ‘nou gewoon’, volgde een hele
verhandeling over hoe hij zo snel tot het antwoord was gekomen:
‘Ik heb heus niet even snel zes
keer een zeven opgeteld hoor (gelukkig). Eerst heb ik bedacht waar de zes zit.
Die zit in de tweede helft van de tafel, dus deed ik tien keer zeven (zeventig)
en daar nam ik de helft van (vijfendertig) zodat ik bij vijf keer zeven was (zo
zo). En zes is één meer dan vijf, dus heb ik er gewoon nog één zeven bij
opgeteld.’ Om direct daarna te vervolgen dat de tafel van zeven wel de
lastigste tafel is (daarom vroeg ik daar ook naar). En dat hij van sommige
tafels wel een paar antwoorden uit zijn hoofd kent, en, het belangrijkste toch
wel, dat hij nu altijd een rekenmachine mag gebruiken. Dat het dus een
onzin-vraag was en dat 'de tafels kennen' nergens voor nodig is (sluitende
redenering).
Blij was ik met zijn 'snelle'
strategie, maar jammer vond ik het van al die tijd dat we geoefend hebben voor
het tafeldiploma. We hebben de tafels ouderwets opgedreund, we hebben het met
speciale tafel-dobbelstenen geoefend, en we hebben de tafels visueel gemaakt in
een soort van mindmap, of woordweb.
Een tafel kan namelijk heel goed in
een visuele mindmap. Dan zie je hoe je naar het antwoord toe kan hinkelen,
vanuit vier startcijfers. Die vier moet je onthouden. Bij de tafel van zeven zijn
dat: zeven, eenentwintig, vijfendertig en negenenveertig.
Dat gaf (toen) voldoende houvast om het
tafeldiploma te halen en nu te weten dat je op een snelle manier het antwoord
kan vinden (als je geen rekenmachine bij de hand hebt).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten